Wat is er toch met Job? Op school praat ik met de juffen, ook zij maken zich zorgen. Job is moe, veel te moe. Vroeger wilde hij in de klas nog wel eens dansen, liet hij zich aan zijn handen optrekken uit de rolstoel om enthousiast mee te bewegen. Nu blijft hij altijd zitten, zegt de juf.
En dan zijn spraak. Job articuleert slecht, hij kan zo veel beter. De logopedist oppert een spraakhulpmiddel. Kunnen we hem daarmee ontlasten? Vorige week belde dat ze hem zo kortademig vond. Of ons dat ook was opgevallen.
In het lege klaslokaal – de kinderen zijn naar huis – moet ik huilen. Want ik zie het ook, maar heb geen idee wat eraan te doen. Job kwakkelt al sinds de winter. De laatste weken zit hij gevangen in een benauwende hoest. Vanwege zijn lage spierspanning en vergroeide rug heeft hij niet de kracht om zijn longen leeg te hoesten.
Rob nam hem mee naar de huisarts, maar kwam terug met de mededeling dat zijn bloedwaardes goed waren. Een longontsteking – kan fataal zijn voor Job – was niet aan de orde. We gaven Job hoestdrank, neusspray, een eucalyptusbad, liefde. Maar de verkoudheid werd erger. Op de gekste plekken viel hij zomaar in slaap.
Morgen gaan we opnieuw naar de dokter. En dan door naar het ziekenhuis. Thuis zijn de begeleidsters ongerust. ‘Job heeft nog nooit zo weinig gepraat als vandaag’, zegt er eentje aan het eind van de middag. Zo kennen we hem niet. Alles lijkt teveel, Job is overgeschakeld op de spaarstand.
Deze week liggen we samen wakker. Job van het rochelen, ik van angst. Is de gevreesde aftakeling begonnen? Ik kan alleen maar hopen dat het een dipje is, dat de oude Job straks onder zijn berg snot vandaan kruipt en vraagt of we zullen dansen.